Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9088

Datum uitspraak2008-01-08
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK07/0072
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv. Het hof acht, gelet op de in raadkamer afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, weliswaar voldoende aanwijzingen aanwezig dat beklaagde klager in de politieauto op het achterhoofd heeft geslagen, maar ten aanzien van het letsel aan het voorhoofd is niet komen vast te staan door wie en op welk moment dit letsel is toegebracht. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Voor wat betreft de enkele klap op het achterhoofd acht het hof vervolging van beklaagde niet opportuun, gelet op het feit dat tegen beklaagde interne maatregelen zijn getroffen middels een corrigerend gesprek met de korpsleiding.


Uitspraak

K07/0072 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 januari 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: (klager), wonende te Helden, hierna te noemen: klager, over de beslissing van de officier van justitie te Roermond tot het niet vervolgen van: (beklaagde), wonende te Venlo, hierna te noemen: beklaagde, wegens mishandeling. De feitelijke gang van zaken. Op 5 mei 2006 heeft klager aangifte gedaan van mishandeling, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde. Op 7 december 2006 is door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd, omdat vervolging onevenredig zwaar is in verhouding tot het voorgevallene. Hierop heeft klager bij schrijven van 27 januari 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 2 februari 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 15 maart 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 15 mei 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. Het hof heeft bij tussenbeschikking van 12 juni 2007 besloten de zaak aan te houden, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen de medische verklaring van de arts die klager heeft onderzocht op het politiebureau in Roermond op te doen vragen, althans bij genoemde arts informatie in te doen winnen over de aard van het door klager opgelopen letsel. De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 24 augustus 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen. Bij tussenbeschikking van 30 oktober 2007 heeft het hof besloten beklaagde op te roepen teneinde hem in raadkamer te horen. Op 11 december 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Klager stelt dat beklaagde, politieagent, hem op 5 mei 2006 in de surveillanceauto diverse malen heeft geslagen, als gevolg waarvan klager pijn heeft ondervonden en een hersenschudding heeft bekomen. In zijn aangifte stelt klager niet meer precies te weten hoe vaak hij is geslagen, maar dat er zeker drie klappen waren die pijn deden. Klager stelt op het politiebureau in Roermond door een arts te zijn onderzocht en een paracetamol tegen de hoofdpijn te hebben gekregen. Ook stelt hij dat de arts een kneuzing op zijn voorhoofd en een zwelling op zijn achterhoofd heeft waargenomen. Beklaagde heeft verklaard dat hij klager eenmaal met de platte hand tegen de achterkant van zijn hoofd heeft geslagen. Beklaagde heeft verklaard over de wijze waarop klager was aangehouden wegens belediging van zijn collega en geboeid werd meegevoerd. Klager bleef in de politieauto schelden en tieren en maakte op enig moment een opmerking over de kinderen van beklaagde. Beklaagde vroeg klager op te houden, waarop klager zei dat hij met de kinderen van beklaagde zou doen wat hij wilde. Hierop gaf beklaagde hem een corrigerende tik tegen het achterhoofd. De collega van beklaagde, getuige (betrokkene 1), heeft verklaard de klap niet te hebben kunnen zien. Hij zat achter het stuur en een en ander vond op de achterbank plaats. Hij heeft wel verklaard over het recalcitrante gedrag van klager. Ook verbalisanten (betrokkene 2) en (betrokkene 3) hebben daarover verklaard. Hoofdinspecteur (betrokkene 4) heeft verklaard dat klager – aangekomen op het bureau – zei dat beklaagde hem driemaal met een vuist op zijn neus had geslagen. (betrokkene 4) constateerde evenwel geen letsel bij klager. Vervolgens liet hij foto’s maken van klager. (betrokkene 4) verklaart dat, toen hij klager zei niets aan zijn neus te zien, klager tegen hem zei dat beklaagde hem zeker vijf of zes keer op zijn achterhoofd en neus heeft geslagen. Blijkens een brief van de korpschef is het gedrag van beklaagde als niet rechtmatig bestempeld en is een corrigerend gesprek met beklaagde geadviseerd. Blijkens een verklaring van forensisch geneeskundige (arts 1), gedateerd op 18 augustus 2007, is op 5 mei 2006 bij klager een licht gezwollen huid van het voorhoofd geconstateerd. Beklaagde heeft in raadkamer bevestigd dat hij klager een tik op het achterhoofd heeft gegeven, dat hij daarmee fout zat en dat hij naar aanleiding daarvan een corrigerend gesprek heeft moeten voeren met de korpsleiding. Beklaagde ontkent klager anderszins te hebben geslagen. Beklaagde heeft verklaard dat klager tussen het moment van zijn aanhouding en het onderzoek door de geneeskundige enige tijd in zijn eentje in een cel heeft doorgebracht. Het hof acht, gelet op de in raadkamer afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, weliswaar voldoende aanwijzingen aanwezig dat beklaagde klager in de politieauto op het achterhoofd heeft geslagen, maar ten aanzien van het letsel aan het voorhoofd is niet komen vast te staan door wie en op welk moment dit letsel is toegebracht. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Voor wat betreft de enkele klap op het achterhoofd acht het hof vervolging van beklaagde niet opportuun, gelet op het feit dat tegen beklaagde interne maatregelen zijn getroffen middels een corrigerend gesprek met de korpsleiding. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. A.R.O. Mooy, als voorzitter, mrs. B.F. de Poorter en F.J.M. Walstock, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 8 januari 2008.